Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·ziel·de

Bijvoeglijk naamwoord

ontzielde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van ontzield

Werkwoord

vervoeging van
ontzielen

ontzielde

  1. enkelvoud verleden tijd van ontzielen
    • Ik ontzielde. 
    • Jij ontzielde. 
    • Hij, zij, het ontzielde. 
  2. verbogen vorm van ontzield, voltooid deelwoord van ontzielen