Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·wel

Werkwoord

vervoeging van
ontwellen

ontwel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontwellen
    • Ik ontwel. 
  2. gebiedende wijs van ontwellen
    • Ontwel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontwellen
    • Ontwel je? 

Gangbaarheid