Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·scheep·te

Werkwoord

vervoeging van
ontschepen

ontscheepte

  1. enkelvoud verleden tijd van ontschepen
    • Ik ontscheepte. 
    • Jij ontscheepte. 
    • Hij, zij, het ontscheepte. 
  2. verbogen vorm van ontscheept, voltooid deelwoord van ontschepen