Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·ra·fel·de

Werkwoord

vervoeging van
ontrafelen

ontrafelde

  1. enkelvoud verleden tijd van ontrafelen
    • Ik ontrafelde. 
    • Jij ontrafelde. 
    • Hij, zij, het ontrafelde. 
  2. verbogen vorm van ontrafeld, voltooid deelwoord van ontrafelen