Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·vangt

Werkwoord

vervoeging van
omvangen

omvangt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omvangen
    • Jij omvangt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omvangen
    • Hij omvangt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van omvangen
    • Omvangt!