• om·vaam
vervoeging van
omvamen

omvaam

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omvamen
    • Ik omvaam. 
  2. gebiedende wijs van omvamen
    • Omvaam! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omvamen
    • Omvaam je?