omring
- om·ring
vervoeging van |
---|
omringen |
omring
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omringen
- Ik omring.
- gebiedende wijs van omringen
- Omring!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omringen
- Omring je?
- Het woord omring staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.