Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·prang·de

Werkwoord

vervoeging van
omprangen

omprangde

  1. enkelvoud verleden tijd van omprangen
    • Ik omprangde. 
    • Jij omprangde. 
    • Hij, zij, het omprangde. 
  2. verbogen vorm van omprangd, voltooid deelwoord van omprangen