omplantte
- om·plant·te
vervoeging van |
---|
omplanten |
omplantte
- enkelvoud verleden tijd van omplanten
- Ik omplantte.
- Jij omplantte.
- Hij, zij, het omplantte.
- Ik omplantte.
vervoeging van |
---|
omplanten |
omplantte
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van omplanten
- ... dat ik omplantte.
- ... dat jij omplantte.
- ... dat hij, zij, het omplantte.
- ... dat ik omplantte.