omkader
- om·ka·der
vervoeging van |
---|
omkaderen |
omkader
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omkaderen
- Ik omkader.
- gebiedende wijs van omkaderen
- Omkader!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omkaderen
- Omkader je?
- Het woord omkader staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.