Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • no·tu·leer

Werkwoord

vervoeging van
notuleren

notuleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van notuleren
    • Ik notuleer. 
  2. gebiedende wijs van notuleren
    • Notuleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van notuleren
    • Notuleer je?