netwerkte
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- net·werk·te
Werkwoord
vervoeging van |
---|
netwerken |
netwerkte
- enkelvoud verleden tijd van netwerken
- Ik netwerkte.
- Jij netwerkte.
- Hij, zij, het netwerkte.
- Ik netwerkte.
vervoeging van |
---|
netwerken |
netwerkte