• neer·zet·te
vervoeging van
neerzetten

neerzette

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van neerzetten
    • ... dat ik neerzette. 
    • ... dat jij neerzette. 
    • ... dat hij, zij, het neerzette. 
  2. (in een bijzin) aanvoegende wijs van neerzetten
     Hij was een bescheiden Britse kostschooljongen met een keurig Engels accent die, eenmaal op het podium, in een echte entertainer veranderde en als een kleine Mark Knopfler een weergaloze gitaarsolo neerzette.[1]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers