• neer·plant
vervoeging van
neerplanten

neerplant

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van neerplanten
    • ... dat ik neerplant. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van neerplanten
    • ... dat jij neerplant. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van neerplanten
    • ... dat hij neerplant.