• ne·der·zet·te
vervoeging van
nederzetten

nederzette

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van nederzetten
    • ... dat ik nederzette. 
    • ... dat jij nederzette. 
    • ... dat hij, zij, het nederzette. 
vervoeging van
nederzetten

nederzette

  1. (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van nederzetten
    • ... dat men nederzette.