• na·zit
vervoeging van
nazitten

nazit

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nazitten
    • ... dat ik nazit. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nazitten
    • ... dat jij nazit. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nazitten
    • ... dat hij nazit.