nameet
- na·meet
vervoeging van |
---|
nameten |
nameet
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nameten
- ... dat ik nameet.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nameten
- ... dat jij nameet.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nameten
- ... dat hij nameet.
- Het woord nameet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.