naderden
- na·der·den
vervoeging van |
---|
naderen |
naderden
- meervoud verleden tijd van naderen
- Wij naderden.
- Jullie naderden.
- Zij naderden.
- Wij naderden.
- ▸ Af en toe reden groen-witte pick-uptrucks van de grenspolitie ons tegemoet omdat we de Mexicaanse grens naderden.[1]
- Het woord naderden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers