• mi·greer
vervoeging van
migreren

migreer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van migreren
    • Ik migreer. 
  2. gebiedende wijs van migreren
    • Migreer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van migreren
    • Migreer je?