Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • meu·bi·leer

Werkwoord

vervoeging van
meubileren

meubileer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meubileren
    • Ik meubileer. 
  2. gebiedende wijs van meubileren
    • Meubileer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meubileren
    • Meubileer je?