• men·su·ren

de mensurenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord mensuur


vervoeging van
mensurar

mensuren

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van mensurar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van mensurar