Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mee·smok·kel·den

Werkwoord

vervoeging van
meesmokkelen

meesmokkelden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van meesmokkelen
    • ...dat wij meesmokkelden. 
    • ...dat jullie meesmokkelden. 
    • ...dat zij meesmokkelden. 

Gangbaarheid