meerderde
- meer·der·de
vervoeging van |
---|
meerderen |
meerderde
- enkelvoud verleden tijd van meerderen
- Ik meerderde.
- Jij meerderde.
- Hij, zij, het meerderde.
- Ik meerderde.
- Het woord meerderde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.