maait
- maait
vervoeging van |
---|
maaien |
maait
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maaien
- Jij maait.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van maaien
- Hij maait.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van maaien
- Maait!
- ▸ Een doodgewone veertiger met een eigen bedrijf, twintig jaar getrouwd, vader van drie, die elke zondag het gras maait.[1]
- Het woord maait staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers