Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • la·ï·ci·seer·de

Werkwoord

vervoeging van
laïciseren

laïciseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van laïciseren
    • Ik laïciseerde. 
    • Jij laïciseerde. 
    • Hij, zij, het laïciseerde.