laïciseren
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: laïciseren (hulp, bestand)
- IPA: / ˌlaʔisiˈzere(n) / (5 lettergrepen)
Woordafbreking
- laï·ci·se·ren, la·i·ci·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
laïciseren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
laïciseren |
laïciseerde |
gelaïciseerd |
zwak -d | volledig |
- (religie) het verliezen van de status als priester
- ▸ In kerkelijke termen heet dat laïciseren, het betekent dat hem zijn statuut als bisschop en priester wordt ontnomen. Eigenlijk zou hij dat zelf moeten doen.[3]
- (religie) ontkoppelen van het maatschappelijk leven van kerk en geloof
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord laïciseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "laïciseren" herkend door:
21 % | van de Nederlanders; |
58 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ laïciseren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Marc Peeperkorn“Nine Eleven voor de Belgische kerk” (11 september 2010), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be