• løf·tet

løftet

  1. voltooid deelwoord van løfte

løftet

  1. nominatief bepaald onzijdig enkelvoud van løft

løftet

  1. nominatief bepaald onzijdig enkelvoud van løfte


  • løf·tet
Naar frequentie 4062

løftet

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van løfte

løfta

løftet

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van løfte

løfta

løftet

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van løfte

løfta

løftet

  1. nominatief bepaald onzijdig enkelvoud van løft

løftet

  1. nominatief bepaald onzijdig enkelvoud van løfte


  • løf·tet

løftet

  1. nominatief bepaald onzijdig enkelvoud van løft