kurkte
- kurk·te
vervoeging van |
---|
kurken |
kurkte
- enkelvoud verleden tijd van kurken
- Ik kurkte.
- Jij kurkte.
- Hij, zij, het kurkte.
- Ik kurkte.
- Het woord kurkte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
kurken |
kurkte