Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kramt

Werkwoord

vervoeging van
krammen

kramt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krammen
    • Jij kramt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krammen
    • Hij kramt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van krammen
    • Kramt!