Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kort·sluit

Werkwoord

vervoeging van
kortsluiten

kortsluit

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kortsluiten
    • ... dat ik kortsluit. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kortsluiten
    • ... dat jij kortsluit. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kortsluiten
    • ... dat hij kortsluit.