kokker
- kok·ker
vervoeging van |
---|
kokkeren |
kokker
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kokkeren
- Ik kokker.
- gebiedende wijs van kokkeren
- Kokker!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kokkeren
- Kokker je?
- Het woord kokker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kokker" herkend door:
38 % | van de Nederlanders; |
33 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be