koda
- ko·da
koda
- zwakke verbuiging verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van kode
har koda
- zwakke verbuiging verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van kode
koda
- voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van kode
- ko·da
koda
- onbepaalde wijs, tweede vorm naast kode, zie aldaar
koda
- zwakke verbuiging verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van koda
har koda
- zwakke verbuiging verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van koda
koda
- voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van koda
koda
- voltooid (verleden) deelwoord gebiedende wijs van koda
koda
- zwakke verbuiging verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van kode
har koda
- zwakke verbuiging verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van kode
koda
- voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van kode
koda
- voltooid (verleden) deelwoord gebiedende wijs van kode
koda
- (onbepaalde vrouwelijke vorm nominatief enkelvoud)
- ↑ Taalhervorming 2012:
Ny rettskriving for 2000-talet (in het Nynorsk)
3.1.4 Eintalsbøying av svake hokjønnsord