ketende aaneen
- ke·ten·de aan·een
vervoeging van |
---|
aaneenketenen |
ketende aaneen
- enkelvoud verleden tijd van aaneenketenen
- Ik ketende aaneen.
- Jij ketende aaneen.
- Hij, zij, het ketende aaneen.
- Ik ketende aaneen.
vervoeging van |
---|
aaneenketenen |
ketende aaneen