kavelde uit
- Geluid: kavelde uit (hulp, bestand)
- ka·vel·de uit
vervoeging van |
---|
uitkavelen |
kavelde uit
- enkelvoud verleden tijd van uitkavelen
- Ik kavelde uit.
- Jij kavelde uit.
- Hij, zij, het kavelde uit.
- Ik kavelde uit.
vervoeging van |
---|
uitkavelen |
kavelde uit