kantte
- kant·te
vervoeging van |
---|
kanten |
kantte
- enkelvoud verleden tijd van kanten
- Ik kantte.
- Jij kantte.
- Hij, zij, het kantte.
- Ik kantte.
- Het woord kantte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
kanten |
kantte