kaapte
- kaap·te
vervoeging van |
---|
kapen |
kaapte
- enkelvoud verleden tijd van kapen
- Ik kaapte.
- Jij kaapte.
- Hij, zij, het kaapte.
- Ik kaapte.
- Het woord kaapte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
kapen |
kaapte