Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·zwach·telt

Werkwoord

vervoeging van
inzwachtelen

inzwachtelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inzwachtelen
    • ... dat jij inzwachtelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inzwachtelen
    • ... dat hij inzwachtelt. 

Gangbaarheid