• in·vreet
vervoeging van
invreten

invreet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van invreten
    • ... dat ik invreet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van invreten
    • ... dat jij invreet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van invreten
    • ... dat hij invreet.