Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·sij·pel·de

Werkwoord

vervoeging van
insijpelen

insijpelde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van insijpelen
    • ... dat ik insijpelde. 
    • ... dat jij insijpelde. 
    • ... dat hij, zij, het insijpelde. 

Gangbaarheid