Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·schiet

Werkwoord

vervoeging van
inschieten

inschiet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inschieten
    • ... dat ik inschiet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inschieten
    • ... dat jij inschiet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inschieten
    • ... dat hij inschiet.