• in·roest
vervoeging van
inroesten

inroest

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inroesten
    • ... dat ik inroest. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inroesten
    • ... dat jij inroest. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inroesten
    • ... dat hij inroest.