Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·pons·ten

Werkwoord

vervoeging van
inponsen

inponsten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van inponsen
    • ...dat wij inponsten. 
    • ...dat jullie inponsten. 
    • ...dat zij inponsten. 

Gangbaarheid