• in·ocu·leert
vervoeging van
inoculeren

inoculeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inoculeren
    • Jij inoculeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inoculeren
    • Hij inoculeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van inoculeren
    • Inoculeert!