Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·maakt

Werkwoord

vervoeging van
inmaken

inmaakt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inmaken
    • ... dat jij inmaakt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inmaken
    • ... dat hij inmaakt.