Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·leert

Werkwoord

vervoeging van
inleren

inleert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inleren
    • ... dat jij inleert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inleren
    • ... dat hij inleert. 

Gangbaarheid