Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·kopt

Werkwoord

vervoeging van
inkoppen

inkopt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inkoppen
    • ... dat jij inkopt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inkoppen
    • ... dat hij inkopt.