Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·fluis·tert

Werkwoord

vervoeging van
influisteren

influistert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van influisteren
    • ... dat jij influistert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van influisteren
    • ... dat hij influistert.