Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·een·stort·te

Werkwoord

vervoeging van
ineenstorten

ineenstortte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van ineenstorten
    • ... dat ik ineenstortte. 
    • ... dat jij ineenstortte. 
    • ... dat hij, zij, het ineenstortte.