• im·pac·teer
vervoeging van
impacteren

impacteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van impacteren
    • Ik impacteer. 
  2. gebiedende wijs van impacteren
    • Impacteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van impacteren
    • Impacteer je?