• hus·ka

huska

  1. verleden tijd van huske
  2. voltooid deelwoord van huske

huska, v

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van huske


  • hus·ka

huska

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast huske, zie aldaar

huska

  1. verleden tijd van huska
  2. voltooid deelwoord van huska

huska

  1. gebiedende wijs van huska

huska

  1. verleden tijd van huske
  2. voltooid deelwoord van huske

huska

  1. gebiedende wijs van huske

huska, v

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van huske

huska

  1. verouderde spelling of vorm van huske tot 2012
(verouderd) onbepaalde vorm nominatief enkelvoud van huske, v